We zaten er midden in

Het was voor het eerst in de film ‘What the Bleep…’, dat het schouwspel
een onvergetelijke indruk op me maakte. Later zag ik het vaker, terwijl ik op
de sportschool zwetend op een of ander martelwerktuig naar een klein
schermpje de
natuurprogramma’s van National Geographic zat te bekijken. Ik bleef dan
gewoon extra lang
op de fiets of op de crosstrainer doorzwoegen om te kijken naar de grote
zwermen vogels, die als een eenheid door de lucht dansten, of de enorme
scholen vissen, die een vergelijkbaar schouwspel onder water opvoerden. Uit
velen een; een thema dat ik ook in mijn boek ‘De Macht van Tien’ illustreer
met deze indrukwekkende voorbeelden.
We liggen aan de zuidoost kant van Los Roques, een archipel 70 zeemijlen te
noorden van de Venezolaanse kust. We zijn bij de vuurtoren Sebastopol naar
binnen gevaren en liggen nu voor anker bij Buchiyaco, het eerste groene
mangrove bosje aan onze rechterhand. De Caribische zee buldert en beukt
tegen het rif op een paar honderd meter van ons vandaan, maar wij liggen
heerlijk beschermd op vlak water. Boven water is er weinig wat ons afleidt
van de prachtige tinten blauw die de zee hier heeft. In haar boek schrijft
dochter Leonie hier voor de eerste keer op haar zeereis over de vijftig
tinten blauw.
Wat later op de middag gaan we snorkelen naar het mangrove bos. Het water is
zo kort achter het rif niet echt helder en we worden bovendien volledig
omringd door ontelbare duimgrote kwalletjes. Ze zijn volledig doorzichtig en
hebben geen tentakels en ze prikken niet, dus we zwemmen na een eerste
aarzeling rustig door. Als we dichter achter het rif komen wordt het water
ondieper en kunnen we meer zien. We worden verwelkomd door duizenden,
misschien zelfs tienduizenden, visjes van 4-5 centimeter die onverstoorbaar
om ons heen zwemmen. Ze respecteren een keurige afstand tot elkaar en ze
zwemmen allemaal dezelfde kant op. Soms een bocht naar links, dan terug naar
rechts; dan weer iets omhoog en weer verder omlaag. Geen idee of er iemand
de leiding heeft en wat hen ertoe beweegt een bepaalde koers te volgen, maar
we kunnen geen enkele botsing ontdekken. Als we dichter bij de mangrove
komen, wordt het water ook weer iets dieper en
zien we onder de kleine visjes soortgenoten verschijnen, die zeker een
centimeter of tien lang zijn. Misschien is dit een eerdere jaargang? Ze zijn
iets minder rustig in onze nabijheid dan de kleintjes, maar we zwemmen toch
min of meer met elkaar op. Als we kuchen, zie je wel even een deuk in de
zijkant van de school verschijnen, maar die herstelt zich snel. De
laagstaande zon weerspiegelt af en toe als een zilveren flits op een enkel
exemplaar, totdat de school ineens een grotere bocht maakt en de zon ineens
in een hele brede streep over de flanken van vele visjes schijnt. Als een
sikkel van de maan verplaatst de weerspiegeling zich door de school, daar
waar de bocht gemaakt wordt. Dan is het ineens weer rustig en zien we dat de
uitwijkmanoeuvre werd veroorzaakt door een andere groep nog weer iets
grotere vissen, die we nu gaan volgen. De dichtheid van vissen lijkt wel af
te nemen. Als er in de eerste kubieke meter water misschien wel tienduizend
visjes zaten, dan zijn het er nu nog honderden of, laten we zeggen, duizend.
De overlevingskans van de jonge vis is kennelijk, op basis van deze
allesbehalve wetenschappelijke observatie, één op tien. We hopen natuurlijk
stiekem, dat we bij ons in de buurt ineens een pelikaan of een boobie het
water in zien duiken, maar die vinden ons toch kennelijk te groot en te
bewegelijk om in onze buurt te komen jagen.
En dan ineens, als bij een startschot, draait de hele school honderdtachtig
graden om en schiet er vandoor. Daar moet iets aan de hand zijn. We zien ze
een haak naar links slaan en ineens zien we de reden van de paniek. Twee
tonijnen komen langzaam aanzwemmen in de richting van de staart van het
peloton. Het zijn altijd diegenen die achteraan komen die er als eersten
aangaan. Grappig om te zien hoe de haast van de kleine visjes er bij de
grotere jager, met dezelfde snelheid, als rust uitziet. Die weet dat hij van
een lekker hapje gaat genieten op het moment dat hij vanuit die schijnbare
rust ineens accelereert en toehapt. Toen zaten er nog maar
negenhonderdennegenennegentig vissen in die kuub water.